In een serie retraites was er elk ochtend even muziek en meditatie. Elke keer weer anders. Op een ochtend klonk één van Bach’s cello-suites. Ik had ze al duizend keer gehoord, want mijn vader was cellist. Vertrouwde lievelingsmuziek. Die ochtend zat ik in tranen. Stille tranen die maar bleven stromen … Na allerlei formele zaken ging iedereen naar buiten voor contemplatie. Ik drukte nog een keertje op ‘play’. En wéér kwamen die tranen, eindeloos stromende, stille tranen.
Eénmaal buiten nam ik die tranen en de aanleiding natuurlijk met me mee. Het kwam me zó merkwaardig voor. Plotseling kreeg een inzicht : toen ik 7 was kreeg ik cello-les van mijn vader. Op een dag zei hij: ‘En nu moet je verder zèlf studeren’ en liep de kamer uit … dat kleine jongetje raakte in paniek. ‘Studeren’ ? Hoe deed je dat ? En ik riep mijn vader na, zonder resultaat.
In de weken erna heb ik me afgevraagd of dat vaker was voorgekomen. Geen reactie op mijn hulpkreet. Er vulde zich een waslijst met momenten waarop allebei mijn ouders emotioneel niet beschikbaar waren voor me. Kernwond gevonden: ‘Als ik mezelf was (en om hulp vroeg), verdween ik (werd niet gehoord)’. Vanuit die kernwond ontstaat het Ego, je masker waarmee je verder door het leven gaat, totdat je het transformeert.